Menu

‘Op school was politiek theater not done, daarom wilde ik het maken’ – Benjamin Moen

Onderwerpen: BOG, rol van de kunstenaar.

Kan kunst ons helpen de samenleving te veranderen? Jochum Veenstra gaat voor Tijd&Taak in een vierdelige serie in gesprek met kunstenaars over die vraag. In deze eerste aflevering: Benjamin Moen (1988) over de werkwijze van theatercollectief BOG.

BOG. bestaat sinds 2013 en maakt filosofische voorstellingen met thema’s als meningen, identiteit, taal en god. Aan elke repetitieperiode gaat een onderzoek vooraf waarin ze vragen stellen aan hun achterban: de BOG.-leden. Het heeft iets weg van een minimaatschappijtje van makers en leden en de vraag dringt zich op of deze BOG.-methode ook in de politiek zou werken.

Wat spelen jullie op dit moment?
Op Oerol in juni hernemen we TAL., een voorstelling over taal, het vermogen ons uit te drukken, met elkaar te communiceren en alles in  ons leven betekenis te geven door middel van woorden. Maar tegelijkertijd gaat het ook over het onvermogen van die woorden om alles echt op de juiste manier uit te drukken. Het is een locatievoorstelling, die we op een tennisbaan spelen. We waren op zoek naar een plek waar de mens zelf zijn regels heeft gemaakt en het tennisspel rijmde met het overspelen van woorden in een gesprek. We hebben een koorcompositie gemaakt, waarin we met een beperkt vocabulaire beginnen en dan de taal laten woekeren.
Op Oerol spelen we TAL. tussen de duinen van Terschelling. Vanuit de verte komen we op met een enorm oprolbaar tennisveld, zodat je ziet: daar komt een groepje mensen in strakke witte kleding en die gaan hier midden in de natuur hun eigen regels bedenken.

Waarom zijn jullie met de BOG.-leden begonnen?
Het ledenbestand is organisch ontstaan. Op de toneelacademie wilde ik graag politiek theater maken. Als afstudeervoorstelling had ik daarom alle Tweede Kamerleden een brief gestuurd met de ludieke vraag: ‘Hoe kunnen we de wereld redden?’ Bij de eerste voorstelling van BOG. bouwden we voort op zo’n soort mailcontact. We wilden iets maken dat over ‘het hele leven’ zou gaan. Wij, Judith de Joode, Sanne Vanderbruggen, Lisa Verbelen en ik, waren toen net twintigers. We leefden voor het eerst buiten schoolroosters en dat gaf verwarring. Daarom besloten we om uit te zoomen. We waren benieuwd naar zoveel mogelijk perspectieven en besloten mensen buiten onze bubbel te laten reflecteren op drie vragen: Wat was voor jou een schakelmoment in het leven? Hoe zou je je leven tot nu toe opdelen? En hoe zou je de tijd tekenen?

We wisten al vanaf het begin dat we de theatertekst niet letterlijk wilden baseren op de antwoorden. Het moest een soort voedingsbodem zijn waar wij als vampiers iets uit kwamen halen, en niet een soort collage van ‘echte’ reacties. We waren ook geen maatschappelijk werkers en wilden niet iedere reactie een plek geven. Dat idee hebben commissies van kunstsubsidiefondsen weleens, maar voor ons is het een artistiek proces dat vanuit onszelf gedreven is. We zijn kunstenaars met een eigen noodzaak en gebruiken de leden niet omdat we denken: de maatschappij moet ergens over nadenken.

Is er een reactie die je perspectief heeft veranderd?
Een specifiek individueel antwoord herinner ik me niet meteen. Er zijn wel reacties waarin mensen hun hart uitstorten, dan gaan we weleens in gesprek. Bij de eerste voorstelling viel ons op dat niemand over werk schreef. Mensen vertelden over sociale verbanden. Over liefdes, kinderen of vrienden. Misschien was dat voor de hand liggend, maar wij als begin twintigers waren heel erg bezig met: we moeten werk hebben.
In de aanloop van de voorstelling daarna, MEN. de mening herzien, hebben we definitiebeschrijvingen gevraagd van conceptuele begrippen. De opdracht was: geef antwoord zonder in een woordenboek te kijken. Daar kwamen uiteenlopende reacties op. Onze conclusie was: waarschijnlijk werkt het in gesprekken ook zo. Ik zeg iets wat bij jou een bepaalde associatie oproept. Dat wordt uiteindelijk een gestoorde potpourri van interpretaties.

Als student wilde je met theater de maatschappij redden. Hoe kijk je daar nu naar?
Nu ik ouder word, word ik minder vurig op dat vlak. Nu denk ik vooral: als kunst de maatschappij moet redden, dan is dat een ontzettend omslachtige manier om overheidsgeld te besteden.

Toch is een voorstelling over bijvoorbeeld identiteit hoe dan ook maatschappelijk.
Dat klopt, maar het vertrekpunt is dat niet. De motivatie om identiteit als onderwerp te nemen is een reactie op ons eigen maakproces. Normaal gesproken zetten we onszelf op de achtergrond, dat wilden we deze keer veranderen.

Toen ik op school zat was politiek theater not done, waarschijnlijk was dat ook de reden dat ik het wilde maken. Nu is dat helemaal omgekeerd en haast een moetje geworden. Bij die laatste voorstelling wisten we natuurlijk dat identiteit een hot topic was, maar daarom hebben we ons minder gefocust op ‘wat betekent identiteit?’ maar meer op ‘wie ben je?’. Want bij ons ging het uiteindelijk meer over ego en over hoe we elkaar dwarszitten en welke ruimte we elkaar geven. Dus minder over een maatschappelijke identiteit.

Zou het BOG.-lidmaatschap in de politiek werken?
Het ledenbestand zie ik vaak als het begin van een gesprek. Het is één vraag en één antwoord, en daarnaast voeren we gesprekken met experts. In de aanloop naar de voorstelling over identiteit veranderde bijvoorbeeld mijn beeld over wie ik ben door een gesprek met een theatertechnicus met een non-binaire identiteit. Daardoor dacht ik, ik wil ook niet een gender zijn, hoewel ik me erg identificeer met mijn mannelijkheid. Maar ik wil gewoon Benjamin zijn, niet die man-Benjamin.

Op politiek niveau zou een variant van onze methode kunnen werken. Ik baal ervan dat er niet een soort burgerforum is. Ik zou willen dat ik in gesprek zou kunnen met politici over wie zij zijn en wie ik ben en dat het niet direct tot beleid hoeft te leiden. Meer als inspiratie. Als ik een inkijkje krijg in iemands leven, dan krijg ik vertrouwen in diegene.