Menu

Wanneer steek je nou eindelijk je middelvinger op?

Onderwerpen: Feminisme, homo, intersectionaliteit, liefde, queer.

Waarom wil je nog altijd niet-homo en meer genderbevestigend zijn? In deze brief bespreekt Jochum de waanvrijheid rondom homoseksualiteit.
 

Lieve F,
 

Als zestienjarige vroeg ik je mee uit – jij zei nee. Hoeveel pogingen heb ik daarna ondernomen? Ik zou de e-mailtjes kunnen teruglezen. In mijn herinnering schreef je in je derde reactie dat je niet ‘zo’ was. Gebruikte je het woord homo? Durfde je dat woord te gebruiken?
 

Ik was verward, boos en eenzaam in die tijd. In mijn ervaring was het geen probleem om uit de kast te komen en toch was er geen leeftijdsgenoot die zei dat hij ook op mannen viel. Nu ik terugkijk, zie ik dat ik een privilege had dat veel anderen niet hadden: ik had weinig vrouwelijks in mijn uitstraling en in een misogyne maatschappij werkte dat blijkbaar, zelfs als homoseksuele man, in je voordeel. Ooit zei mijn broer bijvoorbeeld dat het prima was dat ik op mannen viel als ik maar geen ‘slap handje’ zou krijgen. Hij echode wat mijn ouders geloofden: homoseksualiteit was prachtig zolang je maar niet tornde aan hun binaire idee van de genders.
 

Zoals mijn broer zijn schouders ophaalde, reageerde ook de jongens in mijn vriendenclub. Ik bleef zelfs zo welkom tussen de jongens dat de anti-homograppen even hard werden gemaakt als eerst. Vaak lachte ik mee: ik wist dat het niet over mij ging. Ik leefde in de droom dat de wereld goed was en dat in het vrije westen alles kon. Ik was typisch zo’n persoon die privileges heeft en daar nog nooit op was gewezen.
 

Maar jij, jij hoorde niet bij een onvervalste mannenvriendengroep zoals ik die had; jouw verschijning bracht verwarring met zich mee. Je was timide, bewoog sierlijk en was voorzichtiger dan ik. Maar in plaats van medeleven riep dat boosheid bij mij op. Laat je niet kisten, dacht ik. Zet je er overheen! Nu denk ik daarover: sorry dat ik ook hard was op die typische manier zoals in de jaren tweeduizend iedereen leek te zijn. Ter verdediging, ik was eenzaam: want pas als een leeftijdsgenoot uit de kast zou komen, kon ik écht homo zijn. Het homo-zijn is helaas iets dat je niet in je eentje kan doen.
 

Maar dit is eigenlijk helemaal niet waarom ik je schrijf – het is slechts een opmaat. We zijn nu allebei de dertig gepasseerd. Laatst bezocht ik je voorstelling en om me heen bevond zich niet zomaar een publiek, nee, het Holland Festival-publiek. Weken lang was de zaal voor tweehondered personen uitverkocht en het grootste deel van het publiek was al voorbij de pensioengerechtigde leeftijd. Keurige dames en heren die na afloop vol bewondering zeiden: ‘wat knap dat die jongen zo eerlijk durft te zijn en dat ook nog eens met zo’n bekende acteur naast hem’. Ik had een vrijkaartje (niet van jou) en kreeg er maar één waardoor ik daar verdwaald op de tribune zat.
 

De eerste tien minuten waren aangenaam. Je speelde ene Sebastian die zocht naar zijn beste vriend (misschien geliefde?) en zich lazarus dronk omdat hij niet open kon zijn over zijn identiteit. Maar na tien minuten was het spel over; je werd opeens persoonlijk en vertelde over jouw jong-zijn. En met je jong-zijn sleepte je me mee naar mijn jong-zijn. Je vertelde hoe je had geworsteld met uit de kast komen: over de jongens van hockey die je pestten en waardoor je je het liefst op je kamer terugtrok. De voorstelling eindigde met een opsomming waarbij elke zin begon met: ‘Ik schaam me voor…’.
 

Maar F, waarom richtte je je op schaamte? Waarom die ingekeerde blik? Waarom zag je jezelf niet in een groter systeem? Op zijn best had je kritiek op je directe omgeving kunnen hebben. Het viel me op dat er weinig maatschappijverwijt in zat en bovenal overheerste, zelfs in de voorstelling waarin je een dertiger bent, je wens om anders te zijn: niet-homo, vrijer in seksuele omgang en bovenal meer genderbevestigend.
 

Om heel eerlijk te zijn, F, ik heb niet zo genoten van dit deel. Niet omdat de voorstelling slecht of goed was (het was kundig in elkaar gezet) maar ik wil niet terug naar mijn zestienjarige ik en naar de waan van de maatschappij die mij probeerde te laten geloven dat ik vrij was. Ik wil dat we elkaar opvoeden om interesse in de ander te hebben en niet zeggen: ‘dat is prima, we zijn immers vrij’. Ik ben erachter gekomen dat iemand die zegt dat iets ‘prima’ is, zich met die woorden vaak verstopt. Want iemand accepteren maar wel condities stellen aan hoe die geaccepteerd kan worden, is geen moreel hoogstandje, nee, het is het ontwijken van een gesprek. Als we nu niet onze ruggen keren tegen het onophoudelijke vieren van de zogenaamde vrijheid, dan verandert er niets aan onze calvinistische aard. En daarom ergerde ik me ook aan jou. In jouw voorstelling zat ook het verlangen om juist dat soort vrijheid in stand te houden. ‘Ik ben zo, mag ik zo zijn?’ was de ondertoon van je tekst. Je wilde door introspectie een halfslachtige acceptatie afdwingen, geen echte. Ik zat daar op mijn stoel tussen de 65+’ers en werd kwaad: waarom heb jij het eigenlijk nu nog steeds over die oude tijd? Ik denk er haast nooit aan.
 

Oké, dat is een leugen. Ik kan niet stoppen met denken aan die tijd. Ook ik kan mijn tienerjaren (en het ongemak van de waanvrijheid) niet goed verwerken. Maar weet je, volgens mij is dat geen persoonlijk probleem. Het is een probleem waar iedereen uit onze generatie mee worstelt omdat onze ouders het ons onmogelijk hebben gemaakt. Zij deden alsof ze een vrije wereld voor ons hadden gecreëerd, maar niets is zo onvrij als er zelf achter moeten komen dat de vrijheid waarin je leeft een farce is. We leefden in een farce-vrijheid! Neem nou als voorbeeld onze seksualiteit: er was blijkbaar een specifiek idee over welk homo-zijn positief was en welke niet. Je mocht met mannen naar bed als je maar niet te vrouwelijk was. Voldeed je daar niet aan dan had je het moeilijk – precies wat jij beschreef. Maar omdat ons de wortel werd voorgehouden (‘homo zijn is prima’) werd brandstof om woedend te kunnen zijn op de maatschappij ontnomen. Zie daar de meest benauwende vrijheid: een vrijheid waarin onduidelijke grenzen bestaan, zodat je eerst zelf tegen de grens moet aanlopen (met alle schaamte die daarbij gepaard gaat) voor je begrijpt in welke wereld je leeft. Wordt een bepaalde vrijheid je expliciet ontnomen dan weet je tenminste dat die onvrije gevoelens niets met jezelf te maken hebben en heb je een positie om je af te zetten tegen dat wat je is ontnomen. We zijn opgevoed met het idee dat er voor alles wat niet lukt een oplossing in onszelf gevonden kan worden. We zouden een versie kunnen maken van onszelf waarbij onze identiteit samenvalt met de vrijheid die ons gegeven is.
 

En precies daar gaat je voorstelling de mist in, en ik wil dat je dat weet, F. Want uiteindelijk is je voorstelling geen klacht tegen die tweehonderd elitaire nitwits die op je voorstelling afkomen. Uiteindelijk praat je ze naar de mond. Je doet aan introspectie en valt daarmee niet die liberaal-kul, de zogenaamde tolerantie, en hun passieve houding knijterhard aan. Je zegt niet: waarom zijn jullie met een aapjes-kijk-verwachting naar mij komen kijken? Jullie zijn net als ik toch ook allemaal een beetje homo? Waarom willen jullie dat ik iets opbiecht? Waarom laten jullie je schild niet los en doen jullie 65+’ers alsof jullie jezelf kennen? Waarom flikkeren jullie niet even hard als ik en nemen jullie het risico om over je identiteit te twijfelen?
 

Er bestaat een theorie dat een publiek zich spiegelt en zichzelf vragen gaat stellen als zij zien dat acteurs aan introspectie doen. Het zal je niet verrassen: ik geloof daar niet in. Op die manier kijkt een publiek niet. Die Holland Festival-elite komt voor een fijn avondje waarbij ze de confrontatie met zichzelf het liefst zo veel mogelijk van zich afduwen. Die vragen op het toneel zijn heel belangrijk voor de spelers daar, denken ze, wij hier op de tribune hebben het goed (we stemmen VVD of D66) en zolang ons niet direct gevraagd wordt om na te denken doen we dat liever niet.
 

Volgens mij moeten we het anno 2023 laten om ons zo lief mogelijk uit te leggen aan boomers. Diezelfde boomers hebben namelijk schuld aan het in stand houden van die godverdomme hokjes zoals man, vrouw, homo en hetero. En ze houden het vol tot de dood volgt, daar ben ik diep van overtuigd. Het tij is gekeerd. We hoeven niet liefdevol hun mening bij te sturen – we mogen onze middelvinger opsteken. Ons positioneren binnen hun binaire kaders gaat namelijk ten koste van onszelf. Als we in hun taal blijven spreken, verlagen we ons tot hun binariteitsdenken waarin ieder zich moet inpassen in opposities omdat er dan zogenaamd houvast zou zijn.
 

Sorry, dat ik me zo opwind. Ik ben die houding van een generatie die zich aangenaam ingenesteld heeft gewoon zat. Zij met hun zogenaamde vrijheid. En soms moet die woede naar buiten. Het is vast niet zo eenduidig als ik hierboven schets. Maar moeten we altijd de nuance opzoeken? Laten we lekker boos zijn. Dat kan ook opluchten.
 

Misschien had ik je dit bovenstaande wel na afloop willen zeggen maar zoals dat met schouwburgpubliek gaat, die moeten opstaan als ze applaudisseren en een staande ovatie geven. Daar zat ik, achter een muur van ruggen, een klein eenzaam eilandje in een zee van enthousiasme.
 

Lieve groet,
Jochum
 

Deze brief verscheen in de rubriek Nooit Verzonden. Nooit Verzonden is een plek voor brieven die liggen te verstoffen in een bureaula, of misschien wel in obscure mapjes van een e-mail-account. In deze brieven is ruimte voor zelfreflectie, ongebreidelde kritiek en kwetsbaarheid. Klik hier voor andere brieven.
 

In antwoord op deze brief schreef Ettie het volgende: Het privilege van lesbisch-zijn

 

Een nooit verstuurde brief die door Jochum Veenstra op Hard//Hoofd gepubliceerd werd, begon een eigen leven te krijgen in het hoofd van Ettie, die niet zo goed wist wat ze van Jochums kritiek op zijn jeugdliefde moest vinden en er toen maar over besloot te schrijven. Het resultaat is een niet-verstuurde brief die ze toch besloot op te sturen.
 

Lieve Jochum,
 

Oké, ik ben niet opgegroeid in de jaren tweeduizend zoals jij, ik ben erin geboren. Het was rond 2012 dat ik naar de middelbare school ging en ik me bezig ging houden met dingen als seksualiteit en gender. En oké, ik ben ook nog eens opgegroeid in de linkse bubbel genaamd Wageningen. Waarschijnlijk beleefde ik mijn jeugd dan ook anders dan jij. Waar jij je besefte dat je het privilege had een mannelijke homo te zijn en daardoor gezien kon worden als heteroseksueel, en hierdoor buiten genderkritiek kon blijven, voel ik, pas nu ik 23 ben, het privilege van lesbisch-zijn, juist omdat ik hierdoor de vrijheid voel om me bezig te houden met gender. Laat ik dat uitleggen.
 

Er zat een jongen bij mij in de brugklas die gepest werd. Hij was gevoelig, zachtaardig, je zou kunnen zeggen: ‘vrouwelijk’. Hij werd belaagd met het woord ‘homo’. Toen hij, twee jaar later, uit de kast kwam als homo hield het pesten prompt op. Zijn vrouwelijkheid werd geaccepteerd nu hij openlijk homoseksueel was. Niemand had iets tegen homo’s, iedereen had iets tegen vrouwelijke hetero’s.
Ooit dacht ik dat ik hetero was, of dat vertelde ik mezelf in elk geval. Pas toen ik uitvond dat ik lesbisch was, veranderde er veel. De hele male gaze viel in stukken op de grond. Het boeide me niet meer of ik er mooi genoeg uitzag, of ik wel aantrekkelijk en vrouwelijk genoeg was. Ik scheerde mijn benen niet meer, knipte mijn haar kort, droeg grote truien. Eerst zeiden mensen nog: niet te veel eten, dan vinden de jongens je niet meer leuk, of: niet zo op de binnenkant van je lippen bijten, dan kun je niet meer met jongens zoenen. Na mijn coming-out was er van die opmerkingen geen sprake meer. Iedereen wist: zij valt op vrouwen, dan mogen die dingen. Ook vragen over vriendjes of kinderen krijgen werden niet meer gesteld.
Daarnaast behoorde ik, toen ik openlijk lesbisch was, ineens als vanzelf bij de queer-community: een groep mensen die vrij en open waren in hun seksualiteit en genderidentiteit.
 

Begrijp me niet verkeerd: queer zijn, is heel erg lastig en moeilijk voor veel mensen. Helaas is dit vandaag de dag nog steeds zo. Het gevoel van vrijheid dat ik ervaar bij mijn queer-zijn komt door al die generaties voor mij die hebben moeten vechten om zich vrij te maken van de heteronormatieve beelden van hoe een leven zou moeten zijn. Juist door hun gevecht en woede kan ik me vrij voelen. Hetero’s hebben die vrijgevochten geschiedenis niet, zij bevinden zij zich nog steeds in hun heteronormatieve plaatje.
 

Ik denk aan de mensen die naast jou in het publiek zaten te kijken naar de voorstelling. Waar jij boos werd op dat publiek, heb ik er medelijden mee. Voor dat (voornamelijk) hetero publiek is het, denk ik, lastiger om zich vrij te voelen in hun gender. Ik denk dan ook dat ze het menen als ze zeggen dat ze het knap vinden dat die acteur dat kan, op dat podium. Dat hij zich durft te uiten. Ik, goedgelovige Ettie, geloof ze.
 

Die jongen die op mijn school als homo uit de kast kwam ging daarna op toneel. Zouden er veel mannen zijn in die zaal die op toneel zitten? Nee, denk ik. Je zou maar wel op toneel willen, maar dat niet durven. Je zou maar iemand daar op toneel zien staan die zijn gevoelens uit. Je zit daar, als hetero, en je denkt: wat dapper. Als ik hetero geweest was, zou ik met bewondering kijken naar alles wat queer is.
 

Ik zou niet boos worden op die mensen in die zaal, en al helemaal niet op die vriend van jou. (Maar dit komt wellicht ook omdat boos worden sowieso niet mijn sterkste kant is.) Het ís dapper dat hij zich kwetsbaar opstelt, dat moet je juist aanmoedigen. Nodig die vriend eens uit om wat te gaan drinken en vraag naar de reacties die hij gekregen heeft op het stuk. Het zal je verbazen hoeveel mensen hij geholpen heeft.
 

Groetjes,
 

Ettie
 

Hier lees je het antwoord van mij op deze brief.