Menu

Ik was elf

Onderwerpen: Kindermisbruik, ouders.

Door een mail van een documentairemaker, komt Tijns traumatische herinnering weer tot leven. In dit verhaal onderzoekt ik waar de grens tussen fictie en werkelijkheid ligt voor kinderen. En tot welk punt kan je als ouder je zoon beschermen?

 

I

 

Mijn vriendin zit tegenover me, een breiwerkje in haar hand en een koptelefoon op haar hoofd. De oorschelpen sluiten niet goed en blikkerige stemmen zijn boven het gepiep van de tram te horen.

 

Het scherm van mijn mobiel beweeg ik op en neer en ik weeg elk detail van de mail die ik zojuist ontvangen heb. De schrijfster zegt dat ze al vroeg zag dat ik iemand ben die ‘stevig in zijn schoenen staat’ en dat ze daarom denkt dat ik evenwichtig de conflicterende gevoelens rond het thema van haar documentaire kan belichten. Ik ken haar uit de tijd waarin mijn e-mailadres nog tijn-is-geen-manderijn@hotmail.com was. Naar de titel moet ze nog zoeken. Iets respectvols en ‘zonder te wijzen’ want het mag geen #MeToo-film worden. ‘Juist slachtoffers kunnen veel shit over zich heen krijgen – daar ben ik me bewust van.’ Nog een paar keer draait ze om het precieze onderwerp heen en ze lijkt een term als ‘kindermisbruik’ te vermijden. Als ik ja zeg zal een intimiteitscoördinator met me praten om te bespreken hoe ik veilig deel kan nemen.

 

Af en toe schieten mijn ogen naar de man die met zijn tas in de tram tegen de schouder van mijn vriendin aanbotst. Opgeslokt door de breilusjes die haar handen maken, steekt ze haar tong een beetje uit.

 

Nog een paar keer draait ze om het precieze onderwerp heen en ze lijkt een term als ‘kindermisbruik’ te vermijden

 

Ik ga weer terug naar de mail. Het enige vraagteken staat net voor de begroeting: ‘Laat je me weten hoe je erover denkt?’

 

Ter afleiding open ik WhatsApp waarin de familiegroep openstaat. Ik scrol terug tot de laatste foto. Het tweejarige kind van mijn broer zit aan tafel met een slab om. Haar kleine vingertjes vouwen om de steel van een penseel. Mijn moeder schrijft dat ze haar moest dwingen om de kwast vast te houden zoals een volwassene dat doet.

 

II

 

We lopen langs mijn oude basisschool, mijn vriendin vraagt waarom ik de hele tijd naar mijn voeten kijk.

 

‘Ontspan,’ commandeert ze. Ze trekt een vragende blik. Ik wimpel haar af door naar het licht te wijzen dat bovenin de school brandt. Ik vertel haar dat ik daar op zondagen voor het eerst theaterles had. ‘We klapten in onze handen en dan mocht je de scène overnemen.’ Een herinnering staat me bij waarin de docent me complimenteerde omdat ik zoveel rustiger en ernstiger was dan de anderen.

 

‘Heet het ‘ernstig’ als je nooit het achterste van je tong laat zien?’ grapt mijn vriendin. Ik lach halfslachtig mee. Ze neemt het gesprek over en mijn gedachten dwalen af. Ik denk aan hoe de docent halverwege een les twee twintigers voorstelde: ‘Zij zitten op de échte toneelschool.’ Ik moet elf zijn geweest. We moesten een aantal scènes improviseren die de jongens wilden zien. Er werd een vierkante kring gevormd en we speelden dat we vol zenuwen op de huisarts moesten wachten voor een controle.

 

‘Kijk hoe Tijn het doet,’ onderbrak de docent ons om commentaar te geven. ‘Als je gespannen bent zoek je niet te veel oogcontact. Zeker niet met onbekenden.’

 

De mail met de vraag over de documentaire flitst weer voorbij als ik mijn telefoon open en we de voordeur van mijn ouders naderen. ‘We zijn een kwartier te vroeg,’ zeg ik.

 

Na de derde keer aanbellen horen we gerommel achter de voordeur. Ik zie voor me hoe mijn moeder halverwege de gang stopt bij een spiegel en aan haar haar plukt. Daarna schuifelt ze verder, ze haalt een keer diep adem en doet de klink naar beneden.

 

Ze weten niet hoe ze moeten leven en bedekken het met zalm

 

‘Lang niet gezien,’ zegt ze nog voordat de deur helemaal open is.

 

Onder een nette trui komt een kraag van een blouse uit die haar hals contour geeft. Ze gaat op haar tenen staan en tuit haar lippen. Zo kort mogelijk raak ik haar aan en nadat ik over de drempel stap veeg ik mijn mouw langs mijn mond.

 

Achterin de gang staat mijn vader. ‘Sorry dat we eerder zijn,’ zeg ik tegen hem. ‘Soms gaat het wél goed met de trein.’

 

III

 

Rond de bijzettafel vraagt mijn moeder wat ik in de afgelopen maand heb gedaan. Ik ontwijk een gesprek over mezelf en zeg dat mijn vriendin een vast contract heeft gekregen.

 

‘Gefeliciteerd, dat mocht ook wel.’

 

Een half uur later roept mijn vader ons en zet hij een ovenschaal op de keukentafel. Vooraf was er zelfgemaakte tonijnsalade én ibericoham. Nu aardappels met grote stukken vis. Hij somt de ingrediënten op die hij heeft gebruikt. ‘Dit recept heb ik al drie keer gekookt.’

 

Ze weten niet hoe ze moeten leven en bedekken het met zalm, las ik eens ergens. Pap schept de borden op en na de eerste happen valt het gesprek voor een zoveelste keer stil.

 

Met een zwaardere toon dan mijn bedoeling is, zeg ik: ‘Toen we hiernaartoe liepen zag ik dat het licht brandde in mijn oude school. Ik moest denken aan de theaterlessen die ik daar had.’ Ik stel mijn toon bij zodat ik spontaner klink. ‘Weet je waar ik het over heb?’

 

‘Ja, met die kale docent,’ zegt mijn moeder. ‘Hoe heette die ook alweer?’ Ze somt op wat hem zo leuk maakte: fantasievol, speels en energiek. Ik breng het gesprek terug naar waar ik het over wil hebben en vraag of ik zo anders was dan de andere kinderen.

 

‘Hoe bedoel je?’

 

‘Toen ik werd uitgekozen door Marijn en Lodewijk… Het verhaal is toch dat zij een kind zochten dat rustig was?’

 

‘Goh,’ zegt mij moeder. ‘Het is wel lang geleden. Kozen die jongens je uit? Ik dacht dat die docent de keuze maakte.’

 

‘Het gaat me niet om wíé mij uitkoos. Klopt het dat ze een kind wilde dat rustig was?’

 

‘Het was vast niet alleen omdat je zo rustig was,’ zegt mijn vader monter.

 

‘Juist een rústig kind nemen – ’ zeg ik met zo veel mogelijk kalmte.

 

Mijn vader schudt zijn hoofd en doet alsof hij me niet hoort: ‘Je hebt een bepaalde aanwezigheid als je op het toneel staat. Die had je al vroeg.’

 

‘Ja, je vader wil ook altijd in het middelpunt van de aandacht staan. Je hebt het niet van een vreemde.’

 

Ik was elf 2

 

IV

 

Vier ijscoupes in twee verschillende smaken en een kannetje met bramensaus staan op tafel. ‘Ik kan merken dat je iets dwarszit,’ zegt mijn moeder.

 

Wanneer ik opnieuw een paar woorden laat vallen over de toneellessen trekt ze haar schouders op en net als mijn vader kijkt ze me niet aan.

 

‘Hou op met doen alsof het voor jou moeilijk is,’ snauw ik. ‘Jij vroeg toch wat me dwarszat?’

 

Mijn vader wil helpen: ‘Niet meteen in de aanval schieten.’

 

‘Wat dan?’

 

‘Begin vanaf het begin,’ antwoordt hij.

 

Met trillende handen herinner ik hen aan een moment dat mijn moeder het repetitielokaal inkwam en Marijn me een jurkje had aangetrokken.

 

‘Jurkje?’ zegt mijn moeder.

 

‘Ja, een jurkje, en jij kwam binnen met een regenbroek aan,’ antwoord ik.

 

Ze gaat er niet op in en ze herhaalt dat ik de aandacht zo geweldig vond. ‘Jaren heeft zijn toitoitoi, die roze appel, op je bureau gestaan.’

 

V

 

In films die ik als tiener zag stonden vader en zoon nu op de veranda te kijken naar de tumbleweed die voor hen over een dorre, gele vlakte rolt. Pap en ik zwijgen ook maar in onze handen geen shag en in de lucht geen zanderige wind die onze verbrande huid schuurt. Hij zit naast mijn moeder op de bank. Ik op het puntje van een luie stoel ernaast en tegenover mij heeft mijn vriendin haar breiwerkje op haar schoot zonder dat ze de breipennen vasthoudt. Met priemende ogen kijkt ze me aan alsof ze wil zeggen: zeg gewoon wat je zo kut vindt.

 

In paps en mijn handen rinkelen blokjes ijs in glazen whisky. Mijn moeder perst haar lippen op elkaar. Ze heft haar hoofd op: ‘Waar zit je nou precies mee?’

 

Hij zal mijn hand vastpakken en aan mijn duim zuigen

 

‘Stel je voor dat je een pop bent,’ zegt Lodewijk. ‘Misschien speel je met Transformers of Barbies?’ Ik knik – niet omdat ik dat speelgoed bezit maar omdat ik Lodewijk begrijp. ‘Dus je kiest de beweging niet zelf. Je doet niet zelf je armen omhoog en bent een pop die zich laat manipuleren. Daarmee bedoel ik: volg alleen de beweging van Marijn.’

 

‘Ik snap het,’ antwoord ik gretig.

 

‘Oké dan beginnen we.’

 

Marijn komt op mij af, pakt me bij mijn polsen en laat mijn armen als een sneeuwengel door de lucht zwiepen. Boven mijn hoofd blijven mijn armen staan en met een haal trekt hij mijn T-shirt uit. Mijn torso, zonder haartjes en met dikke tepels van de beginnende pubertijd, wil ik bedekken. Ik doe het niet. Ik kijk naar Marijn en zie zijn blik naar mijn kruis gaan en zie hoe hij zijn rechterhand uitsteekt naar mijn gulp. In een eerdere scène hield dezelfde hand nauwkeurig een vlindermes vast. Marijn legde zijn wijsvinger op de botte kant van het lemmet zodat hij het wapen, heel precies, door de lucht kon sturen. Een steek naar voren. Een paar kleine snijbewegingen alsof hij in de bast van een boom een hartje sneed. Daarboven kwam zijn naam en eronder die van mij.

 

Ik kijk naar zijn vingers, stevige knokkels, en span mijn liesspieren aan, alsof ik mijn plas ophoud, klaar om de druk van zijn vingers tegen mijn middel te voelen. Op dertig centimeter afstand stopt zijn reiken en laat hij de spanning in zijn armen los.

 

Met een mompelende ‘misschien tot hier’ bukt hij om mijn T-shirt op te pakken en die mij aan te geven. ‘Doe weer even aan,’ zegt hij, ‘Lodewijk en ik moeten dit nog even doorspreken.’

 

Mijn benen en middel druk ik tegen de verwarming bij het raam. Een bloot randje van mijn onderbuik raakt de kachel. Het metaal is te heet om mijn huid er direct tegenaan te houden maar de warme gloed die door mijn broek naar mijn kruis trekt voelt fijn.

 

‘Oké, we doen het nog een keer,’ klinkt het achter me. Lodewijk zegt tegen mij dat Marijn mijn broek niet zal uittrekken.

 

En met die woorden werd besloten dat ikzelf mijn gulp zal openritsen. Marijn zal toekijken hoe mijn broek over mijn knieën glijdt. Bij mijn enkels zal hij me helpen, soms ruw en ongeduldig, soms met meer tederheid. Ik zal gepresenteerd worden aan het publiek. Er zullen een paar koude vingertoppen over mijn bovenlijf dwalen. Hij zal mijn hand vastpakken en aan mijn duim zuigen.

 

‘Vind je het lekker?’

 

Zo zal het gaan. Dus niet alleen als Marijn, Lodewijk en ik afgezonderd in de repetitieruimte zijn, ook voor het oog van een honderdtal mensen in het publiek word ik keer op keer aangeraakt. Eén keer loopt een persoon uit het publiek. In het café zegt Marijn dat die persoon zelf kinderen heeft misbruikt en dat hij het daarom te confronterend vindt.

 

‘Vooral dat gezicht is verkeerd. Dat zachte, met die ogen en die mond. Te lange wimpers. Te welgevormde lippen.’ Ergens in zo’n zin, tijdens een repetitie, zwaait de deur open. Mamma raast met haar regenbroek het lokaal in. Ze doorbreekt wat we hebben. Ik was met hem. Hij en ik. Wat doet ze hier?

 

‘Waarom heeft mijn zoon een jurkje aan?’

 

‘Ga weg!’ schreeuw ik naar haar voor Marijn iets kan zeggen. Verbouwereerd kijkt mijn moeder terug. ‘Ga weg. Ga weg.’ Ik blijf het herhalen terwijl mijn stem zachter en zachter wordt. Lodewijk loopt naar mijn moeder toe en zegt dat het er anders uitziet dan dat het is. Ik ren naar de tribune om mijn kleren aan te trekken. Opeens ben ik veel te naakt. Opeens is hier mijn moeder. Hier in één ruimte.

 

In elk geval wil ik niet dat ze me nu mogen troosten

 

‘Waarom geloofde je dat ik de repetities met Marijn leuk vond?’ Het zitkussen van de bank is voor mijn moeder te hoog waardoor haar benen bungelen. Ze schuift naar voren, haar voeten raken de grond en ze richt zich op. Voor ze iets zegt voeg ik eraan toe: ‘Hoe weet je als moeder of je kind iets leuk vindt?’

 

‘Je hebt nooit iets alarmerends gezegd.’

 

‘Maar je zag me in een jurkje.’

 

‘Je zei dat het niets betekende en was altijd positief.’

 

‘Zei ik überhaupt iets over wat zich afspeelde in die repetitieruimte?’

 

‘Toen je elf was? Je sprak over niets anders.’

 

‘Was dát dan niet gek?’

 

Ik was elf 1

 

Mijn vader schuift ook naar voren op de bank en hij haalt diep adem om aan te kondigen dat hij het woord wil nemen. Mijn ouders zitten met rechte ruggen naast elkaar.

 

‘Tijn, zoals je moeder zegt: je was elf. Zeker, je was nog een kind, maar ieder kind wil privacy en zelfstandigheid. Elke keer als we ernaar vroegen was je zo fanatiek. Eén keer heb je je moeder weggestuurd. Over aarzelingen of twijfels hebben we nooit iets gezegd omdat je ons wegblies met je enthousiasme. Het was niet mogelijk om een gesprek met je te beginnen over de mogelijkheid om te stoppen.’ Hij kijkt me aan en walst zijn whisky zodat zijn ijsblokje opnieuw tegen het glas tinkelt. ‘Tuurlijk maakten we ons zorgen maar we hadden ook een zeer eigenwijs kind – ’

 

‘Ik was elf,’ zeg ik. ‘Ik was alleen met twee twintigers. Er was geen ouder om toezicht te houden, geen docent die zorgde dat die jongens niet – ’

 

‘Maar er is toch niets gebeurd?’ zegt mijn moeder.

 

‘Hoe kan je dat nou weten?’ Mijn glas, dat ik gecontroleerd wil neerzetten op het bijzettafeltje, komt met een hardere tik neer dan de bedoeling is. ‘De voorstelling ging over kindermisbruik. Ik was het kind.’

 

‘Het was maar een toneelstuk.’

 

‘Ik was elf. Alles was realiteit.’

 

Mijn ouders kijken me aan, mijn moeders blik verzacht. Kraaienpootjes en los vel onder haar kin. Hoe kan ik denken dat zij het probleem is? Als ze niets zegt en beiden wegkijken, richt ik me tot mijn vriendin: ‘Vind je het goed om te gaan?’

 

‘Dit is niet het moment om te gaan,’ sputtert mijn vader tegen.

 

Achter mijn ogen voel ik tranen opwellen. In elk geval wil ik niet dat ze me nu mogen troosten.

 

‘Ik ga trouwens meedoen aan een documentaire,’ zeg ik in de gang. Mijn ouders kijken me niet begrijpend aan. ‘Jullie zullen het wel zien.’ Zonder afscheid te nemen stap ik de koele avond in.